Image: Portrait of Emma’s pram surrounded by ‘E’ paintings made by John Nixon, 1996.
The Clock Wife
25 oktober, 2025 – 25 januari, 2026
MARJA BLOEM met SETH SIEGELAUB
SUE CRAMER en EMMA NIXON met JOHN NIXON
JUF (BEA ORTEGA BOTAS en LETO YBARRA) met FRAN HERNDON en vrienden
VANITA en JOHANNA MONK
Tentoonstellingsontwerp door MAUD VERVENNE
Gastschrijver: DODIE BELLAMY
The Clock Wife is een tentoonstelling van drie maanden rond het beheer van kunstenaarsnalatenschappen. Vier nalatenschappen worden gepresenteerd vanuit het perspectief van de vrouwen die ze beheren: Marja Bloem toont het werk van haar partner Seth Siegelaub; Sue Cramer en Emma Nixon presenteren echtgenoot en vader John Nixon; Johanna Monk eert haar geliefde Vanita Monk; en Juf (Bea Ortega Botas en Leto Ybarra) presenteren hun collega Fran Herndon.[1] Centraal staat de verweving van administratief en emotioneel werk die onlosmakelijk verbonden is met dit soort beheer. Tegelijkertijd schuilt er een paradox in het hart van een tentoonstelling die juist het onzichtbare zichtbaar wil maken: hoe laat je zien wat doorgaans verborgen blijft?
Hoewel de kunstenaars om wie deze nalatenschappen draaien niet worden genegeerd, richt The Clock Wife zich op het werk van de executeurs zelf. Iedere executeur werd gevraagd een actuele behoefte van de nalatenschap te benoemen—iets dat, wanneer eraan voldaan zou worden, haar zou helpen dit werk beter te kunnen uitvoeren. Het tentoonstellingsbudget, evenals delen van het bredere institutionele budget die hierop aansloten—zoals promotie, publieksprogramma’s en ‘kantoorkosten’—zijn daarop herverdeeld om aan deze noden tegemoet te komen.
De executeurs bevinden zich op verschillende momenten in het opbouwen van de nalatenschappen en in hun persoonlijke rouwproces: sommigen doen dit werk al decennia, anderen namen het pas onlangs onverwacht op zich, waarbij leren en helen hand in hand gaan. Ook de sociale en familiale verhoudingen die aan deze banden ten grondslag liggen, verschillen, en ieder van hen bevraagt op eigen wijze de gangbare opvattingen over artistieke erfenissen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de behoeften uiteenlopen: Sue en Emma streven naar meer zichtbaarheid voor John Nixons praktijk buiten Australië; Marja worstelt met digitaliseringsverzoeken en zoekt een assistent met deze vaardigheden. Bea en Leto zouden graag meer onderzoek doen naar Fran Herndons werk, terwijl Johanna simpelweg geld nodig heeft om tijd vrij te maken en alles op orde te krijgen. Toch kwamen in de gesprekken waarin deze behoeften werden vastgesteld twee dingen steeds terug: 1. de wens om anderen te ontmoeten die dit werk doen, om van elkaar te leren, en 2. meer zichtbaarheid voor de kunstenaarspraktijken. Of, zoals Johanna het samenvatte: ‘Gewoon een platform’. Vanuit die gedachte is The Clock Wife opgezet rond een centraal platformsysteem dat verwijst naar de onzichtbare geschiedenis van A Tale of A Tub—een voormalig washuis en ook een plek van gender gerelateerde arbeid—en fungeert als een architectonische ingreep. De platforms zijn ontworpen door Maud Vervenne en functioneren als metafoor en als daadwerkelijk podium, waar tijdens de tentoonstelling gesprekken, performances en informele ontmoetingen plaatsvinden.
Wat door alle voorbereidende gesprekken heen voelbaar blijft, is het materiële en administratieve gewicht van verlies. Dit is niet alleen een fysieke realiteit—woningen volgestouwd met dozen vol bezittingen die te pijnlijk zijn om weg te doen, schilderijen verspreid over huizen en garages wereldwijd die schreeuwen om catalogisering—maar ook een financiële: werken moeten soms verkocht worden om belasting te kunnen betalen over de rest, of stichtingen moeten juridisch vastgelegd worden, enzovoort. Veel van dit dagelijkse werk draait uiteindelijk om leren leven met het verlies, of, zoals Marja Bloem het verwoordde, ‘om Seth levend te houden’. Voorbij kunsthistorische nalatenschappen en de historie van gender gerelateerde arbeid valt er veel te leren en erkennen in de emotioneel-administratieve marges—de krabbels en aantekeningen die zo persoonlijk beladen zijn dat ze zich niet laten vangen in een objectief archiefsysteem. Deze tentoonstelling is een poging om een begin te maken met dat proces.
[1] Gezien het persoonlijke karakter van dit project vraagt deze voetnoot om een ongebruikelijke invoeging van het ‘ik’ in de vorm van een persbericht: Tijdens een galeriebezoek, enkele jaren geleden, vroeg ik naar de naam van de executeur van de nalatenschap van Vit Cimbura, een Tsjechische postmoderne ontwerper die vooral bekendstaat om de kitscherige, experimentele klokken die hij in de laatste jaren van zijn leven maakte. Degene aan wie ik het vroeg wist het niet zeker en riep naar een collega in de galerie: ‘Hoe heet the clock wife ook alweer?’ Zoals die bijnaam al deed vermoeden, had Cimbura’s weduwe sinds zijn overlijden voor zijn werk gezorgd. Het label, hoe beschrijvend ook, verraadde tegelijkertijd een bepaalde historische houding ten opzichte van zowel de weduwe als de executeur: dat zij wordt gedefinieerd door haar relatie tot (het werk van) een ander. Dit was een van de momenten die me aan het denken zetten over hoe vrouwen vaak worden toegewezen aan anonieme administratieve rollen binnen de verhalen over artistieke nalatenschappen, en het dient nu als de anekdote waaruit deze tentoonstelling haar naam heeft ontleend.
Biografieën
MARJA BLOEM (1944, Nederland) is kunsthistoricus en voormalig conservator van het Stedelijk Museum Amsterdam, waar ze zich sinds de jaren ‘60 specialiseerde in kunst. Tegenwoordig is ze actief als tentoonstellingsmaker, auteur en directeur van de Egress Foundation, die de nalatenschap van Seth Siegelaub beheert. Ze was bestuurslid van Kunstverein in Amsterdam en adviseur bij het Mondriaan Fonds.
SETH SIEGELAUB (1941-2013) speelde een cruciale rol in de opkomst van de conceptuele kunst. Hij ontwikkelde nieuwe modellen voor het tentoonstellen van kunst, waaronder het Xerox Book, dat het boek herdefinieerde als tentoonstellingsruimte. Siegelaub was ook betrokken bij politiek in de kunst, zoals blijkt uit de publicatie How to Read Donald Duck in the Third World en het ‘Artist’s Contract’, dat de morele en economische rechten van de kunstenaar beschermde. In de jaren ‘80 richtte hij zich op de sociale en economische geschiedenis van textiel en bouwde een enorme collectie op.
SUE CRAMER, gevestigd in Narrm (Melbourne), is onafhankelijk curator, schrijver en directeur van de John Nixon Estate. Ze heeft curatorfuncties bekleed in verschillende Australische musea en galerieën. Haar belangrijkste tentoonstellingen zijn onder andere Hilma af Klint: The Secret Paintings in de Art Gallery of New South Wales, Gadigal (Sydney), 2021-2022, en binnenkort te zien John Nixon: Song of the Earth 1968-2020 in het Heide Museum of Modern Art, Melbourne, 2025-2026.
EMMA NIXON is assistent-curator bij het TarraWarra Museum of Art in Victoria, Australië. Ze behaalde een bachelor in kunstgeschiedenis en curatorschap aan Monash University en haar scriptie ‘Friendship as a Curatorial Methodology’, beoordeeld door vakgenoten, werd gepubliceerd in Findings Journal. Ze was mede-curator van John Nixon – Four Decades, Five Hundred Prints in de Geelong Gallery in 2023 en A Fictional Retrospective: Gertrude’s First Decade 1985–1995 bij Gertrude Contemporary in 2025.
De Australische kunstenaar JOHN NIXON (1949–2020) maakte meer dan vijf decennia lang abstracte kunst, gedreven door experiment en betrokkenheid bij radicaal modernisme: ‘Minimalisme, het Monochrome, Non-Objectiviteit en Constructie’. Als invloedrijke en samenwerkingsgerichte figuur exposeerde hij veelvuldig in Australië, Europa en New York. Hoewel schilderkunst—onderzocht via zijn Experimental Painting Workshop (EPW)—centraal stond, omvatte zijn multidisciplinaire praktijk ook drukwerk, theater, muziek en publicaties.
JUF is een curatoriaal en onderzoeksproject rond hedendaagse kunst en poëzie, onder leiding van Bea Ortega Botas en Leto Ybarra, en is momenteel actief tussen New York en Madrid. Het werk van Juf was recent te zien in Et. al (San Francisco), 99CANAL (New York), Judson Memorial Church (New York), Gasworks (Londen), La Casa Encendida (Madrid), NYU Tisch School of the Arts (New York), Hangar (Barcelona) en TBA21 Thyssen-Bornemisza Art Contemporary (Madrid). Juf onderzoekt momenteel het werk van kunstenaar Fran Herndon, inventariseert haar oeuvre en draagt bij aan het opzetten van haar nalatenschap.
FRAN HERNDON (1926–2020) werkte met verschillende media en droeg bij aan het vormgeven van de San Francisco Renaissance, samen met schilders en dichters zoals Robin Blaser, Jack Spicer en Jess of Robert Duncan. In 1959 werd Herndon kunstredacteur van het poëzie-/kunsttijdschrift J, vaak beschouwd als het eerste tijdschrift van de ‘mimeo-revolutie’, en in de daaropvolgende jaren exposeerde ze in de experimentele ‘dichtersgalerieën’ van die tijd. Tegenwoordig verbindt de hernieuwde belangstelling voor haar werk het met urgente esthetische en politieke discussies binnen de hedendaagse kunst.
VANITA en JOHANNA MONK maakten en performden samen kunst, muziek en literatuur gedurende vijfendertig jaar, tot Vanita’s overlijden in 2024. Johanna zet deze samenwerking nu voort over de grenzen van het leven heen, haar praktijk bestaat op een continuüm van verleden naar toekomst, tussen nalatenschap curatorschap en nieuw werk, geworteld in een persoonlijke mythologie van liefde, trauma, genezing, geweld, transformatie, lust, verlichting en dood.
DODIE BELLAMY, gevestigd in San Francisco, is schrijver van onder meer Bee Reaved en When the Sick Rule the World. Samen met Kevin Killian was ze co-editor van Writers Who Love Too Much: New Narrative (1977-1997). Ze schreef voor talloze publicaties, waaronder Artforum, Frieze, Mousse, Apartamento, Gagosian Quarterly en Los Angeles Review of Books. In 2023 ontving ze een Guggenheim-beurs voor non-fictie.
MAUD VERVENNE is een ontwerper gevestigd in Amsterdam en werkt samen met kunstenaars, curatoren, uitgevers en culturele instellingen. In haar praktijk werkt ze op het snijvlak van identiteitsontwikkeling, tentoonstellingen maken en ruimtelijk ontwerp.
Ondersteuning
Deze tentoonstelling en het bijbehorende publieksprogramma zijn mogelijk gemaakt dankzij het Mondriaan Fonds, de Gemeente Rotterdam, het Pictoright Fonds en de Spaanse Ambassade in Nederland.
Elegie voor Kevin Killian
Door Dodie Bellamy
You write poetry / For dead persons.
—Jack Spicer, ‘Elegy’
Aeliana is onderweg om me op te halen en ik kan mijn ringen niet vinden—een ovale cabochon van lichtblauw Montana saffier, gemaakt door een vrouw in upstate New York—en een replica van een mid- deleeuwse ring met een robijn, die ergens in een museum in Engeland ligt, gemaakt door een man in Sheffield. Ik ga nooit van huis zonder deze ringen. Ze aarden en beschermen me. Thuis bewaar ik ze op mijn bureau in een schaaltje van shungiet, een zwarte steen die ongewenste energie verwijdert die de ringen mogelijk hebben opgepikt. Ik draag ze ook als ik schrijf. Door mijn studie van Georgische en Victoriaanse sieraden—een interesse die begon toen ik weduwe werd—leerde ik dat het geen schande is om sieraden betekenis te geven. Ik bezit verschillen- de negentiende-eeuwse ringen en medaillons die oor- spronkelijk door iemand anders voor rouw werden gedragen. Deze ringen zijn, omdat ze nieuw zijn, een uitzondering in mijn collectie.
Maar waar zijn ze in hemelsnaam? Ik sta op het punt een paniekaanval te krijgen, als op het kleine altaar dat ik bovenop een boekenkast heb gemaakt, de tweede trouwring van mijn moeder opduikt, als- of er een spotje op schijnt. Ik veeg hem schoon en doe hem om mijn rechterringvinger. Meteen voel ik een krachtige energie ervan uitgaan – de ener- gie van mijn moeder, maar ook die van Kevin. Het soort energie dat in een sprookje zou betekenen dat de ring nooit meer af kan, je hoeft het niet eens te proberen. Of dat er ergens een schat verborgen ligt en dat de ring me ernaartoe zal leiden. Over de ring loopt een glinsterende strook van zo’n 25 kleine di- amantjes, in drie rijen gezet. In de tijd waarin mijn moeder leefde was dit een populaire tweede trouw- ring voor huisvrouwen in het Midwesten, als upgra- de van hun eenvoudige oorspronkelijke ring, zodra hun echtgenoten genoeg geld verdienden om zich een beetje luxe te kunnen veroorloven. Op een be- paald moment verving ik de dunne deco-ring die ik op afbetaling kocht toen ik met Kevin trouwde, door de glinsterende ring van mijn moeder. Na zijn dood dacht ik dat ik hem nooit meer zou afdoen. Ik zocht zelfs online op hoelang je je trouwring kan blijven dragen na de dood van je partner, en internet zei dat er geen regels voor zijn. Ik was altijd op zoek naar regels om structuur te geven aan het onmoge- lijke geworstel met het weduwschap, maar kon niks vinden. Ik vermoed dat ik zo in de Victoriaanse sie- raden terechtkwam. Voor de Victorianen was rouw iets uitbundigs en gedisciplineerd, als een dans met vooraf bepaalde stappen.
Aeliana appt: ‘We zijn er.’ Ik pak mijn rugzak en ren de trap af, mijn vinger vol diamanten fon- kelt als een gek. We gaan naar een klankbad sessie in het AIDS Memorial Grove in Golden Gate Park. Wonder boven wonder vinden we een parkeerplek. Om bij het bos te komen dalen we voorzichtig een paar provisorisch aangelegde treden af. Er schijnt hier ergens op een bankje of een rots een plaquette te zijn met de naam Sam D’Allesandro, maar ik heb hem nooit gevonden. Toen Sam in 1988 aan aids over- leed, op 31-jarige leeftijd, was zijn literaire carrière net begonnen. Samen met Sams partner Sean waren Kevin en ik zijn executeurs – een verantwoordelijk- heid die veel schuldgevoel meebrengt, alsof je nooit genoeg doet, alsof we altijd harder moesten werken om Sams herinnering levend te houden.
Ik ga in een slaapzak liggen tussen twee sequoia’s en het klankbad begint. Kantachtige takken verstren- gelen zich op onmogelijke hoogte boven mijn hoofd, terwijl hun patronen verschuiven met de wind en de zon. Zoals beloofd hebben de kristallen klankscha- len een transformerend effect. Zwevend in een veld vol mensen die ook in een cocon zitten, voel ik me levend en vredig, met een hart dat zich opent. Ik ken genoeg mensen die hun ogen zouden rollen bij het idee van een klankbad, maar hier tussen de sequoia’s worden mijn oordelen tot zwijgen gebracht. Nadat mijn vriendin Luka een essay had gelezen dat ik on- langs had afgerond, deelde ik mijn angst dat ande- ren het stuk sentimenteel zouden vinden, en Luka antwoordde: ‘Ik vind het niet sentimenteel, maar ik ben niet anti-sentimenteel. Ik denk dat wat men “sentimenteel” noemt vaak onze verlangens en as- piraties aanspreekt.’ Een van de mooie dingen van rouw is dat het onzin doorbreekt. Kan een weduwe, die in een staat van overmatige betekenis leeft, über- haupt sentimenteel zijn? Hier tussen de sequoia’s, de bladeren, de zon en de bries, en de diepe golven van de kristallen klankschalen, voel ik Kevin intens bij me—ook al zou hij met zijn ogen hebben gerold. Hij lachte graag om mijn New Age-dingen, om ze ver- volgens in zijn eigen fictie en poëzie te verwerken. Ik had niet verwacht dat deze ervaring vandaag over hem zou gaan, maar dit is tenslotte wel een herden- kingsbos. Ik voel de drang om de ring van mijn moe- der van mijn rechterhand naar mijn linkerhand te verplaatsen, als een echte trouwring. De energie die ik daarvan krijg is explosief.
De volgende dag loop ik mijn kantoor binnen en liggen de ringen die ik kwijt was open en bloot in een aardewerken kelk, een meter van waar ze nor- maal liggen. Ik denk: ‘Dat is bizar’, en open een berichtje van Maxe: ‘Dodie, veel liefs vandaag.’ Ik vraag: ‘Waarom?’ ‘Voor Kevin.’ Ik kijk in de Apple kalender en het is 15 juni—de zesde verjaardag van zijn overlijden. Ik had de data verward, dacht dat het over een paar dagen was, op de 19e. Opeens wor- den mijn ervaringen rond de ringen en het AIDS Memorial Grove duidelijk. Ik doe elk jaar een pri- véritueel voor Kevin, maar dit is de eerste keer dat ik begeleid werd. Als een brave Victoriaanse volgde ik de aanwijzingen. Het klankbad was meer dan een chakra-healing. Het was een ritueel voor de doden, een scheurtje in de sluier tussen de rationele wereld en de Andere Kant, waar Kevin doorheen stapte.